Bijna iedere ouder krijgt er vroeger of later mee te maken, een koppig peutertje die enkel zijn eigen zin wil doen en niet tot reden vatbaar lijkt te zijn. Het kind is dwars en verzet zich tegen alle grenzen en eisen die door de ouders gesteld worden. Er wordt dan ook vaak gesproken van de peuterpuberteit. Het is de fase van het 'zelluf doen" en het veelvuldig "nee zeggen".
Het nut van koppig gedrag:Het is een moeilijke fase zowel voor de ouders als voor het kind.
Maar het is ook een noodzakelijke fase en deze fase hoort bij de ontwikkeling van het kind.
Het is de eerste stap naar individualisatie en zelfstandigheid.
Het kind ontdekt een persoon te zijn die los staat van de ouders, met een eigen mening en een eigen wil.
Dat is natuurlijk een heel erg belangrijke ontdekking.
De koppigheidsfase, die meestal zo rond de ander half de kop begint op te steken en vaak zo rond de drie en half/ vier jaar weer begint te verdwijnen, is dan ook zeker een belangrijke fase die bijna ieder kind doormaakt.
Wel is het ene kind natuurlijk veel koppiger dan het andere kind.
Het karakter van het kind speelt hier een belangrijke rol in.
Wanneer het kind de koppigheidsfase helemaal niet doormaakt kan het kind later moeite krijgen met grenzen, bazig gedrag gaan laten zien en moeite hebben met de omgang met leeftijdgenoten omdat het moeilijk rekening kan houden met de wensen van anderen.
Het is dan ook zeker geen slecht signaal wanneer een peutertje dwars is, slecht luistert of erg zijn eigen zin wil doordrijven.
Hoe gek dit ook klinkt het is zelfs wel een goed signaal.
Wanneer een kind namelijk dwars durft te zijn betekent dit dat het de relatie met de ouders als veilig en zeker ervaart.
Het kind vertrouwt er op dat de ouders ondanks het dwarse gedrag van het kind blijven houden.
We zien dan ook vaak dat ouders verbaast aangeven dat hun kind bij anderen altijd zo braaf is en alleen thuis zulk lastig gedrag laat zien.
Dit kan tot grote frustratie bij de ouders zorgen omdat de ouders het gevoel krijgen dat het kind hun probeert uit te dagen.
Maar dit is niet het geval.
Het kind is niet koppig om het dwars zijn, maar is aan het experimenteren met de eigen wil.
En vaak durven kinderen dit alleen in de vertrouwde omgeving van hun ouders.
Een peuter loopt ook voortdurend tegen zijn eigen grenzen en de grenzen die door de ouders gesteld zijn op en dit kan tot de befaamde peuterdriftbuien zorgen, die ook zeker een onderdeel zijn van de koppigheidsfase.
Daarbij is het ook goed om je als ouder te realiseren dat kinderen van deze leeftijd nog niet echt rekening kunnen houden met de gevoelens en wensen van anderen.
Het kind is hier verstandelijk gewoon nog niet aan toe, het heeft nog geen inlevingsvermogen.
Ze ontdekken net zelf dat ze gevoelens en wensen hebben die los staan van die van hun ouders en anderen.
Ze ontdekken een persoon te zijn en ontwikkelen een "ik"gevoel hetgeen leidt tot egocentrisme. In de beleving van het kind draait de wereld om het kind.
Dreumessen en peuters plaatsen hierdoor hun eigen behoefte nog helemaal centraal.
En peuters zijn zich in het geheel nog niet bewust van de consequenties van hun eigen wil of wensen en hebben een nog maar beperkt ontwikkeld geweten.
Peuters doen dat wat verboden is niet, omdat het niet mag en niet omdat het kind beseft dat het verkeerd is.
We spreken bij peuters van een extern geweten.
Als het kind wel erg koppig is:De fase van het koppig zijn hoort dus bij de peuterleeftijd en bij het ene kind wordt deze fase als heviger ervaren dan bij het andere kind.
Zoals gezegd kan het karakter van het kind hier een belangrijke rol bij spelen.
Ook de reactie van de ouders heeft invloed op het gedrag van het kind.
Erg koppig gedrag kan ook een signaal zijn dat er toch wel wat meer aan de hand is.
Zo kan erg koppig gedrag er op wijzen dat er te hoge eisen aan het kind gesteld worden, waardoor het kind zich gaat verzetten.
Anderzijds kan het ook dat er juist te weinig eisen aan het kind gesteld worden of dat er te weinig grenzen getrokken worden, waardoor het kind te veel vrijheid krijgt om dwars gedrag te laten zien.
Daarnaast kan onenigheid tussen de ouders over de opvoeding ook tot dwars gedrag bij het kind leiden omdat het voor het kind onduidelijk is wat mag en wat niet mag.
Het kind zoekt dan duidelijkheid door de grenzen te gaan aftasten.
Wanneer een kind helemaal niet de ruimte krijgt te experimenteren met de eigen wil en de wil van het kind keer op keer gebroken wordt kan dit ook tot zeer koppig gedrag gaan leiden.
Er ontstaat dan een machtsstrijd.
Omgaan met koppig gedrag:
Het omgaan met een koppige peuter vraagt veel geduld en begrip maar ook duidelijke grenzen en een consequente aanpak.
De ouders moeten er naar streven zo min mogelijk boos te worden en het kind moet leren dat het met huilen of een driftbui niet zijn zin kan krijgen.
Belangrijk is wel dat het kind de ruimte krijgt om dingen op zijn of haar eigen manier te doen, zodat het kind ontdekt dat het ook een eigen mening mag hebben en dat het kind ook 'nee' mag zeggen tegen dingen.
Het moet alleen ook leren dat niet alles kan gaan zoals het kind dat wil en dat er ook rekening gehouden moet worden met de wensen van anderen.
Het kan dan ook goed zijn een peuter een beetje te laten experimenteren met de eigen wil door bij onbelangrijke dingen toe te geven of door keuzes te geven waardoor het kind inspraak krijgt. Het kind afleiden kan soms ook helpen bij het bijsturen van het koppige gedrag van het kind, zodat het kind het gevoel heeft dat zijn/ haar wil niet gebroken is, maar toch meewerkt.
Het kan een hele uitdaging zijn om goed om te gaan met een koppige peuter, maar met humor, geduld en begrip voor het kind en het belang van deze fase voor het kind, kan deze fase zowel voor de ouders als de peuter op een goede manier doorlopen worden.